De Geschiedenis van Laakdal
De fusiegemeente Laakdal werd gevormd op 1 januari 1977. In feite is het dus fout om hiervoor over ‘Laakdalse geschiedenis’ te spreken. De deelentiteiten van Laakdal: Eindhout, Varendonk, Veerle en Vorst kunnen namelijk op een veel langere geschiedenis terugblikken. Deze geschiedenis is voor elke entiteit verschillend, aangezien ze ressorteerden onder verschillende grondheren, bestuurlijke indelingen en bisdommen.
Op basis van archeologische vondsten uit de ijzertijd en Romeinse periode kunnen we veronderstellen dat de bewoning van de Laakdalse deelgemeenten op zijn minst is terug te voeren tot deze periodes. Vanaf de derde eeuwse crisisperiode kende de Kempen een ontvolking die ook lijkt plaatsgevonden te hebben voor de Romeinse villa in Vorst. Mogelijks was er wel enige continuïteit van bewoning op een eenvoudiger niveau. In de loop van de vroege middeleeuwen nam de bewoning in de streek dan weer toe, maar eerder in de vorm van verspreide hoeves. Het waren geen dorpen zoals we die nu kennen, want die ontstonden pas in de volle middeleeuwen (1000-1200).
De start van geschiedenis wordt over het algemeen gelegd bij het eerste geschreven document, ervoor spreken we van archeologie. In die zin begint de geschiedenis van de Laakdalse deelgemeenten op heel verschillende momenten, met Vorst als eerste genoteerde naam.
In 877 bevestigde de West-Frankische koning Karel de Kale aan de abdij van Nijvel het bezit van Vorst. Deze bevestiging werd in 897 door Zwentibold, koning van Lotharingen, herhaald. De abdij was niet bij machte de verafgelegen bezittingen te besturen en gaf haar bezit na verloop van tijd in leen aan de familie Vandergalen, bezitters van een leenhof op de Borcht. Vanaf de twaalfde eeuw begonnen de Graven van Leuven en later de Hertogen van Brabant hun voogdijrechten op abdijen en kloosters uit te breiden en eigenden ze zich vele rechten en bezittingen toe. Dit gebeurde ook met Vorst. In de dertiende eeuw bezat de Hertog van Brabant de rechten op de nog niet ontgonnen gronden en de heerlijke rechten. De abdij van Nijvel en haar leenmannen, de Vandergalens, behielden de rechten op de oudste ontgonnen gronden en de rechten verbonden aan de kerk die ze in Vorst gesticht hadden, zoals de tiendeninning en het benoemen van de pastoor. In 1304 gaf de hertog zijn rechten in Vorst (samen met de helft van Meerhout) in leen aan Hendrik van Meldert. Via diens dochter bleef Vorst een eeuw lang in de familie van Wijer, een bastaardtak van de van Wezemaals. Door huwelijk kwam dit in 1398 onder bewind van de familie van Diest. Aangezien deze familie ook de andere helft van Meerhout bezat, hadden zij hier vanaf nu een groot geheel in handen. In de loop van de vijftiende en zestiende eeuw vererfde Vorst samen met de andere Diestse bezittingen op de van Nassaus, die vanaf de zestiende eeuw ook prinsen van Oranje waren. Vanaf 1660 vormden Groot-Vorst en Meerhout een eigen heerlijkheid onder eenzelfde drossaard en de dorpen hadden een gezamenlijke gevangenis op de Borcht. Deze situatie zou blijven bestaan tot in 1794 de Oostenrijkse Nederlanden (België en Luxemburg) bij het Napoleontische Frankrijk werden ingelijfd. Als gevolg hiervan bevindt een deel van de Vorste archieven zich in het nationaal archief in Den Haag, dat de archieven van de Nassause Domeinraad heeft overgenomen. Op kerkelijk vlak hadden de Vandergalens in de 14e eeuw hun rechten op de kerk, die ze te leen hielden van de abdij van Nijvel, overgedragen aan de abdij van Averbode.
Veerle verschijnt pas veel later in de geschreven bronnen. Het was omstreeks 1200 in het bezit van het kapittel van Bierbeek. Dit kapittel werd rond deze tijd samen met al haar bezittingen door de heren van Bierbeek aan de St. -Nicasiusabdij van Reims geschonken. Deze abdij vormde het kapittel om tot een priorij die verder de bezittingen bestuurde. Omstreeks 1300 verkocht de priorij al haar bezittingen in Veerle aan de abdij van Averbode. Deze bezittingen besloegen vooral de oudste ontgonnen gronden en de kerkelijke rechten, zoals de tienden. In Veerle waren het de machtige heren Berthout uit Geel die zich hadden opgeworpen als dorpsheren die de rechten op de onontgonnen gronden en het bestuur verworden. Hierdoor ressorteerde Veerle tot het einde van het ancien régime onder het Land van Geel, dat later opging in het Markizaat Westerlo toen de familie de Merode het land van Geel via erfenis verwierf. Naast de bezittingen van de priorij van Bierbeek had de abdij van Averbode ook het patronaatsrecht van de kerk van Veerle verkregen van de bisschop van Kamerijk. De grens tussen de bisdommen Kamerijk en Luik, die wellicht erg oud is, liep immers dwars door Laakdal, Veerle hoorde onder Kamerijk, Vorst en Eindhout onder Luik.
In Eindhout stond de familie Berthout nog sterker: ze had er het bestuur, de kerk en de gronden in handen. Al vroeg werd hieruit een deel afgesplitst dat in handen kwam van de abdij van Tongerlo, het zogeheten Eindhout-Hamme. Dit vormde in de praktijk een aparte gemeente en fuseerde pas op het einde van het ancien régime met de rest van Eindhout. Midden dertiende eeuw hadden de Berthouts hun rechten op de kerk van Eindhout afgestaan aan de abdij van Averbode.
Varendonk tenslotte was een kleine heerlijkheid die oorspronkelijk afhankelijk was van de Berthouts. Nadat een van hun leenmannen dit in de twaalfde eeuw afstond aan de abdij van Averbode groeide het uit tot een aparte gemeente, vergelijkbaar met Eindhout-Hamme in Eindhout. Varendonk zou ook na het ancien régime een aparte gemeente blijven tot het bij de fusies in de tweede helft van de twintigste eeuw bij Veerle werd gevoegd.
Zoals uit bovenstaande blijkt, speelde de norbertijnenabdij van Averbode een belangrijke rol in de economische en religieuze ontwikkeling van de Laakdalse deelgemeenten. In de late middeleeuwen zorgde de abdij van Averbode ook voor een onafhankelijk bestuurlijk statuut, los van het Land van Geel, voor de gebieden Varendonk, Blaardonk en Watereinde. Dit zou het begin betekenen van de latere miniatuurgemeente Varendonk, zonder kerk of school. Vanaf de veertiende eeuw bestuurden de norbertijnen van Averbode ook de parochies, al waren deze in verschillende bisdommen gelegen. Eindhout en Vorst behoorden tot het bisdom Luik en Veerle behoorde tot het bisdom Kamerijk.
De dorpen ontwikkelden zich verder aan een bescheiden knooppunt van wegen, waarvan de weg van Diest via Geel naar Turnhout de belangrijkste verkeersader was. In het kielzog van de linnennijverheid in de nabije steden en gemeenten als Diest, Geel en Mol kon er ook een beperkte textielnijverheid plaatsvinden, maar landbouw bleef de belangrijkste bron van inkomsten voor de lokale bevolking.
Na het einde van het ancien régime kwamen de Laakdalse deelgemeenten allemaal terecht in het nieuw gecreëerde departement der twee Neten, later de provincie Antwerpen. Al vanaf de zeventiende eeuw was er een evolutie aan de gang waarbij een beperkt aantal families die op regionale schaal actief waren, steeds meer rijkdom en macht in handen kreeg. Dit zette zich door in de negentiende eeuw, toen een arme boerenbevolking grond pachtte van enkele rijke families. In Veerle was dit de familie De Zerezo de Tejada, die aan de Diestsesteenweg een kasteeltje bouwde. In Vorst was het de familie Schollaert, die o.a. een Belgisch premier leverde die in Klein Vorst een kasteeltje, het huidige kasteel van Meerlaar, oprichtte. In Eindhout was het de familie Vander Elst uit Brussel, die in 1854 het kasteel aan de Ossenstalhoeve liet bouwen. Het enige restant hiervan is de massief eiken trap die door dr. Jozef Weyns werd gebruikt bij de oprichting van zijn woning ‘Ter Speelbergen’ .
Geraadpleegde bronnen:
LEENDERS, K.A.H.W., Van Turnhoutervoorde tot Strienemonde: ontginnings- en nederzettingsgeschiedenis van het noordwesten van het Maas-Schelde-Demergebied (400-1350), Walburg, 1996.
LWGH, Jaarboek van Laakdal, 1 (1982), Laakdal, 6-7
VAN LIEFFERINGE, Nick, Resultaten van het archeologisch onderzoek te Laakdal (Vorst) – Oost-Molenveld, s.l., 2009.
VAN GEHUCHTEN, François, Veerle, arm en trots, Tielt, 1997.
VAN GEHUCHTEN, François, Vorst groot en klein (877-1976), Laakdal, 1995.